Theoretisch kader
Schematherapie richt zich op het veranderen van schema’s en modi. Schema’s zijn vastgeroeste patronen van gedachten, emoties, herinneringen en lichamelijke sensaties, die zijn ontstaan in de kindertijd als gevolg van gemiste basisbehoeften (veiligheid, zelfexpressie, autonomie, spontaniteit en begrenzing). Schema’s representeren verwachtingen over zichzelf, anderen en de wereld, en kunnen getriggerd worden door gebeurtenissen in het heden. Modi zijn de actieve variant van schema’s, waar ook gedrag bij komt kijken. Modi zijn toestandsbeelden, die op een bepaald moment de gedachten, gevoelens en gedrag van de jongere domineren. Deze toestandsbeelden kunnen van moment tot moment wisselen en worden ook wel “verschillende kanten van jezelf” genoemd. Gedragsproblemen kunnen worden gezien als disfunctionele copingreacties op getriggerde schema’s, en kunnen worden toegeschreven aan bepaalde modi.
In de Schematherapie worden de verschillende modi van de jongere geëxploreerd en wordt hier betekenis aan verleend. Het is een inzichtgevende manier van werken, waarbij veel aandacht is voor de (gemiste) emotionele behoeften van de jongere. Door middel van verschillende technieken (moduswerk, experiëntiële technieken en technieken uit de cognitieve gedragstherapie) worden onderliggende schema’s zoveel mogelijk geheeld en worden gezonde modi versterkt, wat de weg vrij maakt voor (blijvende) gedragsverandering.